Zou de deelnemersbegeleider me expres op precies deze dag gebeld hebben? Het is zaterdagmiddag 21 september 2019; exact een jaar na de eerste try-out. Precies een jaar eerder liep ik met klamme handen rondjes door de catacomben van het Betty Asfaltcomplex. ’s Avonds stond ik met droge mond en trillende handen voor het eerst als cabaretier voor publiek. Ik praatte te snel, voelde dat het publiek er niks aan vond en vroeg me af waarom ik dit in hemelsnaam vrijwillig was begonnen. En nu schrijf ik deze blog als finalist van het 32ste GSCF.
Natuurlijk meld je je aan voor het GSCF, en wel zo snel mogelijk! Het is dé manier om je droom uit te laten komen. Op tour! Een regisseur! Optreden in de stadsschouwburg! Zie jezelf staan op dat podium, het applaus dat als een waterval over je heen klatert, alle ogen op jou gericht, jouw verhaal, jouw moment!
Het is het domste, stomste, meest egocentrische wat je kan doen. Je overschat jezelf. Wie zit er nou op jou te wachten, ben jij zo grappig dan? Is dit het materiaal waarmee je die jury gaat overtuigen? Stel het uit! Doe het niet! Haak af! Duik onder!
De festivaldagen in Groningen horen bij mijn allermooiste herinneringen. In de artiestenfoyer Cup-a-Soup maken en geinen met het bestuur en de andere deelnemers; naar de nok van de zaal gaan om te kijken hoe m’n decor er van boven uitziet; een selfie maken in de coulissen terwijl een andere deelnemer een doorloop doet; repeteren met de technici die voor iedere act tientallen aparte licht- en decorstanden hebben; in de kleedkamer foto’s kijken van de eerste try-out in Amsterdam.
Hoe meer try-outs ik speel, hoe stabieler m’n handen. Ik durf steeds meer rust te nemen en het publiek de tijd te geven om te reageren. Alle deelnemers groeien. Ik zie hoe ze hun verhalen verdiepen en hoor vanuit de coulissen steeds vaker golven van lach. We delen dezelfde droom, we lopen samen dezelfde weg en hebben hetzelfde doel. We helpen elkaar aan grappen, steunen elkaar als de lach er niet is (‘het lag echt aan de zaal!’) en gunnen elkaar alles.
De doeken aan het zijkant van het toneel -in theaterjargon de ‘poten’- zijn de grens tussen de vloer en de coulissen. Het is de grens tussen wat het publiek kan zien en wat ze niet zien. Henk, Melise en ik staan op het podium, naast de juryvoorzitter en voor 750 juichende mensen. Uitbundig vliegen we terug naar de zijkant. Nu zijn de poten ineens de fysieke grens tussen puur geluk en ijskoud verdriet. Anouk, Jeffrey en Nik feliciteren ons oprecht, maar zijn intens teleurgesteld. Mijn stemming slaat direct om – het verschil was zo klein, de jury was zo kritisch, de andere deelnemers zo goed. Tegelijkertijd blijft de vreugde branden. We waren met zes, nu zijn we met drie, en ik ben gekozen.
Voor ik me aan durfde te melden voor het festival heb ik alle blogs gelezen, alle filmpjes gezien en alles bekeken dat met het GSCF te maken had. Ik moest mezelf overtuigen van de noodzaak om mezelf over mijn angst heen te zetten, om de stap naar voren te doen, om m’n prille teksten en ideeën voor een jury uit te proberen. Met tegenzin en iets te laat fietste ik op een ochtend in april met m’n gitaar op m’n rug naar Utrecht voor de auditie.
Ik lig met mijn ogen open op m’n rug boven in een stapelbed in een goedkope Groningse jeugdherberg. In het bed onder me ligt een abstracte toerist te snurken. Alle beelden en indrukken van de avond trekken in onregelmatige flarden aan me voorbij. Ik grijns. Morgen mag ik weer!